6. De ontmoeting

24-07-2024

Op een zomerochtend werd Bernhilda uit haar gedachten opgeschrikt door het geluid van de deurbel. Ze keek even naar de klok. Het was ongebruikelijk dat iemand zo vroeg aanbelde. Haar hart sloeg een slag over toen ze zich realiseerde dat dit wel eens het moment kon zijn waar ze al die tijd voor had gevreesd. Met een diepe zucht liep ze naar de voordeur, haar handen licht trillend.

Toen ze de deur opende, stond daar een jongeman. Hij had een zelfverzekerde houding en een opvallende gelijkenis met Alice. Bernhilda wist meteen dat dit Eduard moest zijn. Ze voelde een mix van angst en medelijden toen ze zijn rustige, maar vastberaden blik ontmoette.

"Goedemorgen," zei Eduard beleefd, maar zonder een spoor van aarzeling. "Ik zou graag mijn vader willen spreken."

Bernhilda's hart bonkte in haar borst. Ze wist dat dit moment ooit zou komen, maar ze had zich nooit echt kunnen voorbereiden op de daadwerkelijke confrontatie. Ze dwong zichzelf kalm te blijven en knikte.

"Natuurlijk," antwoordde ze, haar stem slechts lichtjes trillerig. "Kom binnen. Meneer Laurence is in de serre."

Eduard stapte het huis binnen, zijn ogen nieuwsgierig rondkijkend terwijl Bernhilda hem voorging naar de serre. De gangen van het huis leken eindeloos, elke stap die ze zetten voelde als een echo van het naderende onheil. Toen ze de deur van de serre bereikten, nam Bernhilda een moment om diep adem te halen voordat ze aanklopte en de deur opende.

"Meneer Laurence," begon ze voorzichtig. "Er is iemand hier om u te spreken."

Laurence keek op van zijn orchideeën, zijn gezicht vertrok onmiddellijk toen hij Eduard zag staan. Een mengeling van woede en verbijstering gleed over zijn gelaat.

"Wat is dit voor onzin, Bernhilda?" snauwde hij. "Je weet toch dat ik deze tijd van de ochtend besteed aan mijn orchideeën. Dit is geen moment voor bezoekers, zeker niet voor ongewenst bezoek!"

Bernhilda voelde haar wangen rood worden van schaamte en angst. "Het spijt me, meneer Laurence, maar dit is belangrijk. Dit is..."

"Ik weet heel goed wie dit is," onderbrak Laurence haar, zijn ogen priemend op Eduard gericht. "Wat doe je hier? Dit is geen tijd en plaats voor dit soort ontmoetingen." 

"Meneer Buchannon", nam Eduard het woord van Bernhilda over. "Ik had u graag even gesproken."

Laurence gromde en draaide zich weer naar zijn orchideeën. "Nu niet. Ik heb geen tijd voor dit soort nonsens. Bernhilda, je had beter moeten weten dan mij op dit uur te storen."

Bernhilda voelde zich verscheurd tussen haar plichtsbesef en de noodzaak om Eduard te helpen. "Het spijt me echt, meneer. Ik dacht..."

"Denk minder en doe je werk," snauwde Laurence, zonder haar aan te kijken. Zijn handen gingen weer voorzichtig aan het werk bij de fragiele bloemblaadjes, alsof hij zo zijn kalmte probeerde te herwinnen.

Eduard stapte naar voren, zijn stem vastberaden maar respectvol. "meneer, dit kan niet wachten. We kunnen dit niet langer uitstellen." 

Laurence draaide zich langzaam om, zijn ogen vlammend van woede. "Wie denk je wel dat je bent om mij te vertellen wat ik wel of niet moet doen? Jij hebt geen idee wat er hier speelt, jongen. Jij hebt hier niets te zoeken." 

Eduard slikte en probeerde opnieuw. "Meneer, ik begrijp dat dit moeilijk is, maar ik moet echt met u praten. Het gaat niet alleen om de zaak."

Laurence snoof, zijn gezicht rood van woede. "Niet om de zaak? Dan is het zeker nóg onbenulliger. Ik heb geen tijd voor persoonlijke problemen van iemand die ik nauwelijks ken. Zeker niet nu."

Eduard voelde een steek van frustratie. "Luister, ik weet dat ik pas net begonnen ben, maar dit is belangrijk. Het gaat over mijn vader."

Laurence's blik verscherpte zich. "Je vader? Wat heeft jouw vader hiermee te maken?"

Eduard haalde diep adem, klaar om alles te onthullen. "Hij is de reden dat ik hier ben. Mijn moeder, Alice, heeft me tijdens haar laatste bezoek verteld wie hij was. Ik leerde pas op mijn zestiende dat de vrouw die ik altijd als moeder beschouwde, dat eigenlijk niet was."

Laurence keek hem met grote ogen aan, de woede langzaam plaatsmakend voor nieuwsgierigheid. "Wat bedoel je?"

Eduard slikte, zijn stem nu zachter. "De vrouw die ik moeder noemde, was mevrouw Eliza Peterson. Zij en haar man, Alex Peterson, konden geen kinderen krijgen en hebben mij opgevoed. Tante Alice, die me elke maand kwam bezoeken, bleek eigenlijk mijn echte moeder te zijn."

Laurence's gezicht vertrok even, alsof hij een oude wond voelde openscheuren. "Alice ... jouw moeder? En Alex Peterson was...?"

"Een bankier," bevestigde Eduard. "Hij leerde me alles over zaken doen, over geld. Hij stierf drie jaar geleden aan tuberculose. Enkele maanden geleden overleed mijn moeder, Alice. Voor haar dood vertelde ze me dat ze mij bij de Petersons had achtergelaten omdat ze dacht dat ze me geen goed leven kon bieden."

Laurence knikte langzaam, zijn ogen nog steeds gefixeerd op Eduard. "En nu ben je hier, omdat...?"

Eduard ademde diep in. "Omdat mevrouw Peterson, na de dood van mijn moeder, me vertelde over u. Ze kon me niet langer onderhouden zonder het geld dat mijn moeder haar stuurde.

Toen ik uw advertentie in de krant zag, wist ik dat dit mijn kans was om u te vinden, en u te helpen bij uw zoektocht.

Laurence staarde naar Eduard, zijn ogen vulden zich met ongeloof en een onderdrukte woede. "Alice... jouw moeder? Jij moet zo'n 23 jaar oud zijn en ik zie je nu voor het eerst. Ze heeft me al die tijd voorgelogen."

Eduard slikte, maar hield stand. "Meneer Buchannon, ik begrijp dat dit moeilijk voor u is, maar ik ben hier om de waarheid te achterhalen en om te helpen."

Laurence snoof, zijn gezicht rood van verontwaardiging. "Dacht je dat je meteen mijn zaak kon overnemen? Alice vertelde me altijd dat ze omwille van de goede lucht naar Brighton ging. Ze had last van chronische bronchitis, maar of ze echt op doktersverzoek naar de kust moest, dat trek ik nu sterk in twijfel."

Eduard opende zijn mond om te antwoorden, maar Laurence stak zijn hand op om hem het zwijgen op te leggen. "Al die jaren heeft Alice een buitenechtelijk kind bezocht en mij verteld dat we geen kinderen konden krijgen. En nu kom jij hier aanzetten, denkend dat je van mijn goedheid kunt profiteren?"

Eduard schudde zijn hoofd, zijn ogen vol oprechte emotie. "Nee, meneer, ik ben hier niet om te profiteren. Ik wil alleen maar weten wat u voor mijn moeder betekende en waarom mijn moeder deze keuzes heeft gemaakt."

Laurence voelde de kwaadheid in zichzelf borrelen. "Ik heb niets voor je. In tegendeel, ik heb zelf hulp nodig, maar ik betwijfel of jij de geschikte persoon bent. Maak nu dat je wegkomt! Ik heb rust nodig om hier zelf uit te komen."

Eduard stond stil, zijn handen trilden lichtjes. "Meneer Buchannon, ik ben hier niet alleen voor mezelf. Ik heb vaardigheden en kennis opgedaan van meneer Peterson. Hij was een uitstekende bankier en een mentor voor me. Ik wil deze onderneming helpen, niet overnemen."

Laurence lachte schamper. "O ja? En waarom zou ik jou vertrouwen? Je moeder heeft me al die jaren bedrogen. Wat zegt dat over jou?"

Eduard voelde de woorden als een slag in zijn gezicht, maar hij hield zijn stem kalm. "Omdat ik hier ben met goede bedoelingen. Omdat ik weet dat uw bedrijf in moeilijkheden verkeert en ik wil bijdragen aan het herstel. Ik wil niet alleen weten waar ik vandaan kom, maar ook iets teruggeven."

Laurence keek naar de jonge man voor hem, zoekend naar tekenen van bedrog, maar vond er geen. De gelijkenis met Alice was onmiskenbaar, en hij voelde een vreemde mengeling van woede en verdriet. "Ik weet niet wat ik hiervan moet denken. Maar als je echt wilt helpen, moet je jezelf bewijzen."

Eduard knikte langzaam. "Ik begrijp het. Geef me een kans om te laten zien wat ik kan. Laat me werken voor het vertrouwen dat ik hoop te verdienen."

Laurence zuchtte diep, zijn ogen weer afgewend naar zijn geliefde orchideeën. "Goed. Kom morgen terug. We zullen zien of je echt de zoon van Alice bent, of gewoon een opportunist. Maar weet dit, jongen: ik heb geen tijd voor spelletjes."

Eduard knikte dankbaar. "Dank u, meneer. Ik zal er zijn en ik zal mijn best doen."

Laurence knikte afwezig, zijn gedachten nog steeds verstrikt in het verleden en de onverwachte aanwezigheid van Eduard. Bernhilda, die op een afstand had toegekeken, leidde Eduard stil naar de deur. Terwijl ze hem uitliet, voelde Eduard een sprankje hoop. Misschien zou hij eindelijk de antwoorden krijgen die hij zocht, en tegelijkertijd een manier vinden om zijn vaardigheden te gebruiken om iets goeds te doen.

Met een laatste blik op het huis en meneer Buchannon op de achtergron, verliet Eduard het pand, vastbesloten om de volgende dag sterker terug te komen.



Maak een gratis website. Deze website werd gemaakt met Webnode. Maak jouw eigen website vandaag nog gratis! Begin